Het is vroeg in de ochtend. De zon schijnt zijn eerste stralen van de dag over de heuveltoppen door het lichtgroen van de bomen en op het gras. Het gras is nog nat van de dauw en zo lijkt het of de heuvels bezaaid zijn met duizenden diamanten. Luister naar dat ritmische geluid, daar komt een ruiter aan gegaloppeerd. Het is Joris. Voor dag en dauw is hij via de kleine poort de stad uitgeslopen. Buiten de stadsmuren is hij op zijn paard geklommen, een mooie zwarte hengst. Hij is gaan rijden, zoals hij elke ochtend doet, hard en ver. Over de heuvels, door de bossen en als het kan schuimend en spetterend door het ondiepe water langs de oever van het grote meer. Hij legt zijn borst op de nek van het paard en laat de teugels los. Hij voelt zich vrij, zo vrij als een zwaluw die rakelings over het water scheert. Hij voelt de wind in zijn haar en krijgt kippenvel over zijn hele lijf. Verblind door de schittering van de diamanten dauwdruppels knijpt hij beide ogen dicht. Puur op intuïtie roept hij op een gegeven moment: ‘Hoooo!’ Het paard stopt en als Joris voorzichtig zijn ogen opent, staat hij op nog geen tien meter van de kleine poort stil. Zijn hart klopt in zijn keel. De damp slaat van het grote lijf van zijn paard. Hij geeft hem een schouderklopje en stijgt met een enorme glimlach op zijn gezicht af. Joris neemt zijn paard bij de teugels en loopt met een heerlijk gevoel van levendigheid en opwinding terug de stad in. Hij zet zijn paard in de stal en verzorgt hem goed. Daarna loopt hij voldaan en opgewekt door de smalle steegjes naar huis.
Hij ruikt in de gang de pap al die zijn moeder elke ochtend staat te maken in de keuken. Snel verschoont hij zich en in een nieuwe tuniek schuift hij aan bij het ontbijt. Zijn ouders doen heel geheimzinnig en knipogen naar elkaar. Wanneer Joris opstaat om te gaan afwassen, houdt zijn vader hem tegen.
‘Joris, omdat je vandaag 18 bent geworden, hebben wij een wapenuitrusting voor je gekocht. Kijk maar snel in de bijkeuken. En gefeliciteerd met je volwassenheid.’
Zijn moeder geeft hem een dikke knuffel en neemt hem mee naar de bijkeuken. Daar staan glimmend en glanzend een harnas, een helm, een schild, een zwaard en een lans. Joris weet even niet wat hij moet zeggen.
‘W-wauw!’ komt er weifelend uit ‘dat is echt prachtig, pap, mam, wauw!’
Joris past samen met zijn vader alles aan en zet het daarna zorgvuldig terug. Wat een bijzondere dag is dit. Eerst al zo’n prachtige rit met zijn grootste vriend, zijn ravenzwarte hengst. En nu dit. Wat zou deze verjaardag nog meer brengen?
Eigenlijk weet hij dat al, want vanmiddag op het plein voor het stadhuis zal de jaarlijkse Grote Raad zijn. Iedereen die 18 jaar of ouder is, dus volwassen, moet daarbij aanwezig zijn. Dus nu gaat Joris voor de eerste keer van zijn leven naar deze bijeenkomst. Hij is licht gespannen en heel nieuwsgierig naar wat daar dan allemaal besproken wordt. Alleen, wat hij niet begrijpt, alle mensen die hij tegenkomt op weg naar het plein, lijken dat met tegenzin te doen. Ze kijken somber, er wordt nauwelijks gesproken en iedereen treuzelt een beetje. Vreemd, denkt Joris nog, blijkbaar is het er toch niet zo interessant als hij stiekum hoopte. Hij zoekt een beetje achteraan op het plein een onopvallend plekje en ziet zijn vader met de andere stadsoudsten het podium betreden. Na wat mededelingen over belastingen en de tegenvallende oogst van afgelopen jaar wordt het doodstil op het plein wanneer de stadhouder opstaat en een grote gevlochten mand op tafel zet.
‘Zoals jullie allemaal weten, vraagt de draak achter de bergen ook dit jaar weer zijn tol. Al jaren moet ik een naam van een meisje trekken uit deze mand. Dat meisje zal overmorgen, bij de eerste volle maan na het begin van de lente, buiten de poort moeten gaan en richting het meer lopen. We weten allemaal wat er daarna gebeurt. De draak kent geen medelijden. Zij komt nooit meer terug.’
Joris bevriest ter plekke, al zijn ledematen staan strak en stijf. Is dit nou wat de Grote Raad inhoudt? Dat het leven van een meisje uit de stad wordt opgeofferd aan een draak? Een draak achter de bergen achter het meer waar hij elke dag met Ravenzwart rijdt? En niemand doet iets? Hoe kan dit, hoe bestaat dit? Hoezo laat zijn vader, laten alle volwassenen dit toe?
‘NEEEEE!’
De schreeuw ontsnapt uit alle kracht uit Joris’ keel. Hij doorbreekt zijn verstarring en duwt zich een weg door de mensenmassa van het plein. Weg, naar buiten, lucht, adem, ruimte. En in het rennen door de smalle stegen van de stad ontstaat een plan. Een plan dat alleen Joris kan bedenken, want hij is iemand die altijd alles voor een ander doet. Hij gaat die draak opzoeken en verslaan. Er mag geen onschuldig meisje sterven vanwege de lafheid van de mensen in de stad. Liever strijdend ten onder tegen het monster dan dat hij medeschuldig is aan dit noodlot!
∞
Bijna zoals elke ochtend sluipt Joris de stad uit voordat iedereen wakker is. Bijna, want vandaag gaat hij niet voor zijn eigen persoonlijke vrijheid draven door de bossen en over de heuvels. Ook heeft hij geen oog voor het lichte groen van de bossen of de dauw op de velden. Nee, vandaag gaat hij de stad bevrijden van de vloek van de draak. Joris heeft zijn helm opgezet, zijn zwaard omgegespt, zijn lans gepakt en zijn maliënkolder, een vest van ijzeren ringen, aangetrokken. Zijn harnas vond hij te zwaar en te onhandig om mee te nemen. Hij is strijdbaar en niet van plan om op te geven. Buiten de kleine poort klimt hij op Ravenzwart zijn paard. Hij kijkt nog een keer om naar de hoge stadsmuren van zijn stad, misschien is dit wel de laatste keer dat hij ze zo ziet. Hij heft zijn hoofd op, slikt en geeft zijn paard de sporen. Ravenzwart steigert licht alsof hij weet dat hij een bijna onmogelijke opdracht moet uitvoeren en gaat dan stapvoets de heuvel af.
In de middag lopen Joris en Ravenzwart de blauwgrijze bergketen in. Het gebied wordt steeds onherbergzamer. Steeds onaantrekkelijker voor mensen en dieren, behalve voor draken blijkbaar. Joris heeft net nog een stevige maaltijd gegeten. Dat was ook wel nodig, want gisteren, nadat hij van het plein weg was gerend, kreeg hij geen hap meer door zijn keel. Hij was na een rondje of drie door de stad nog steeds boos thuis gekomen. Stampvoetend van woede en huilend van onmacht was hij naar zijn kamer gegaan. Hoe zijn vader en moeder ook op hem inpraatten. Dat dit al bijna twintig jaar zo ging. Dat er niets aan te doen was. Dat veel dappere mensen al een poging hadden gewaagd de draak te doden, maar zonder resultaat. Dat hij het zich niet zo moest aantrekken. Dat hij moest genieten van het feestmaal voor zijn 18e verjaardag. Het hielp allemaal niks, helemaal niks. Joris bleef boos en verdrietig en kwam niet eten. Nu loopt hij hier door de bergen. Een jongeman, zonder enige gevechtservaring. Zonder idee hoe een draak er echt uitziet en wat hij precies moet doen als hij er één tegenkomt. Maar hij is besloten, vastberaden om er voor eens en voor altijd een einde aan te maken. Hij is geen echte ridder, maar hij heeft wel een ridderlijk hart.
De rotsblokken worden groter, er is bijna geen beplanting meer te zien. En dan ruikt hij het, die geur. Rotte eieren en stinkende poep uit de mestput door elkaar heen, walgelijk. Joris bindt een stuk sjaal voor zijn gezicht en dat van Ravenzwart en trekt voorzichtig verder. De draak moet hier in de buurt zijn. Ineens klinkt er gerommel als van een zwaar onweer, maar de lucht is nog helder. Dan rolt er in de verte een rotsblok van de bergwand naar beneden en ziet Joris de staart van de draak zwiepen. Een enorm grote dikke, geschubde staart. Joris stopt en stijgt af. Al zijn zenuwen en spieren staan gespannen, net als die van Ravenzwart.
‘Wrraaauwrr!’
Een enorme brul echoot tussen de bergen, gevolgd door een fel oranje licht van vuurvlammen. Daar staat de enorme draak: groot, machtig en gevaarlijk op de berghelling. Hij draait zijn kop in de richting van Joris en snuift. Joris‘ hersenen gaan als een razende tekeer. De draak is wel erg groot, maar ziet er ook behoorlijk log en lomp uit. Ravenzwart is juist erg snel en behendig. Hij springt op zijn rug en spoort Ravenzwart aan. Ze draven in volle snelheid recht op de draak af. Keren dan snel om, zigzaggen en rennen de berg op. En weer af. De draak weet niet waar die het zoeken moet. Hij zwaait gevaarlijk met zijn staart. Rotsblokken storten neer. Hij spuwt vuur. De schamele struikjes die er staan, gaan in vlammen op. En de grote rode draak wordt woester en woester op die kleine snelle ruiter op zijn paard die hem uitdaagt in zijn thuisland.
Uren en uren gaat dit zo door. De draak spuwt vuur, stampt alles kapot en slaat met zijn staart rotsen tot puin. Ook valt hij soms half om in een poging Joris te pakken te krijgen, maar elke keer staat hij weer op en jaagt verder op Joris en zijn razendsnelle paard. Joris en Ravenzwart maken de draak helemaal gek met hun rondrennen in cirkels en snelle zigzaggende bewegingen over de flanken van de bergen. Ze verstoppen zich soms achter rotsblokken en voeren dan ineens schijnaanvallen uit. Ze tergen de draak tot het uiterste.
De draak wordt zichtbaar moe en reageert steeds trager. Maar ook Ravenzwart wordt langzamer en briest steeds harder bij elke actie. Joris vraagt zich af hoe lang ze dit nog kunnen volhouden en denkt aan terugtrekken in het duister. Dan valt de draak opnieuw half om. Joris is vlakbij, sprint op de draak af en met zijn lans steekt hij de draak precies onder een oksel. De speer doorboort de rode schubben, blijft steken en breekt af. De draak geeft een brul, draait zich woest om en zwiept met zijn staart Joris en Ravenzwart onderuit. Als Joris zich hersteld heeft van de val en de drakenkop steeds dichterbij ziet komen, duikt hij achter een groot rotsblok weg. Net op tijd, want hij voelt de hitte van de vuurspuwende draak. Achter de rots krullen de vlammen omhoog en dan gaan ze vlak over hem heen.
Maar Ravenzwart dan? Joris hart slaat een slag over. Plat op zijn buik kruipt hij opzij en kijkt naar de plek waar zijn paard gevallen is. Alleen een hoop smeulende as markeert de plaats waar Ravenzwart daarnet nog was. Joris ziet middenin de hoop een paar stukjes metaal glinsteren.
‘Neeee!’
De schreeuw van Joris is doordrenkt van pijn en verdriet. Zijn paard, zijn beste vriend, Ravenzwart is verbrand, verpulverd door de boze draak. Wat heeft het allemaal nog voor zin? Waarom doet hij dit? Voor wie? Joris voelt de paniek zijn lichaam binnendringen. Alles trilt, alles is onzeker, hij kan nu maar het beste opgeven. Maar nee, zo gaat dat niet. Hij ziet de stadsoudste weer voor zich op het podium staan. Met de mand vol namen van meisjes uit de stad. Nee, dit niet, dit zal nooit meer gebeuren! Hij spreekt zichzelf vermanend toe: ‘Kom op, jij kan dit, niet opgeven, maar strijden, dat is de enige weg om hier uit te komen!’
Joris pakt zijn zwaard met twee handen beet en luistert geconcentreerd. Het gesnuif van de enorme kop van de draak komt dichterbij. De grond trilt. Er valt in het volle maanlicht een schaduw over de rots. Joris wacht en kruipt nog wat dieper weg. Dan ziet hij links een enorme poot verschijnen en daarna ook rechts naast de rots. Hij ademt diep in. Dan springt hij naar voren en steekt met alle kracht zijn zwaard omhoog. Met alle boosheid om het verliezen van zijn prachtige paard Ravenzwart. Met alle verontwaardiging om het onrecht wat de stad al jaren is aangedaan, alle meisjes die zijn opgeofferd. Hij steekt zijn zwaard recht omhoog, precies in het hart van de draak. Er vallen twee grote rode schubben op zijn hoofd. Joris valt op de grond. Hij heeft met één hand zijn zwaard nog vast. En dan voelt hij een warme regen van drakenbloed over zich heen komen. De draak wankelt, stapt opzij en valt om. Rolt om, rolt de berg af en blijft dood liggen in een bergspleet.
∞
Hoe lang hij heeft geslapen weet Joris niet, maar de zon schijnt recht in zijn ogen. Verdwaasd kijkt hij om zich heen. Waar ben ik? Wat is er gebeurd? Wat doe ik hier? En hij weet het alweer. Hij voelt het voornamelijk. Zijn slapen kloppen hard in zijn hoofd. Zijn hele lijf doet pijn, alsof al zijn spieren zijn gescheurd en al zijn botten zijn gebroken. Hij zit onder het bloed, het drakenbloed kleurt Joris rood. En Ravenzwart is dood! Dit besef doet misschien nog wel de meeste pijn, van binnen, in zijn hart en in zijn ziel. Joris staat op, kijkt om naar de dode draak in de bergspleet en begint dan te lopen. Hij is niet blij of boos. Hij voelt geen roes van de winnaar en ook geen wraakgevoelens. Hij is vooral verdrietig, moe en enorm opgelucht. Hij heeft het overleefd! En het besef dringt door dat hij hier en nu de enige is die dat weet. Hij moet naar huis terug. Hij moet de mensen in de stad vertellen dat de draak niet meer komt, nooit meer komt opdagen om een meisje op te eisen. Dat wrede verbond is verbroken, voor altijd en eeuwig.
Met zijn laatste krachten en vooral op wilskracht komt hij nog vooruit. Uren en uren strompelt hij door. Langzaam maar zeker loopt hij bekender terrein binnen. De dag is alweer bijna om. Joris is moe, heeft honger en beweegt automatisch zijn ene voet voor zijn andere. Het lukt hem niet meer om na te denken. De enige woorden die door zijn hoofd blijven rondspoken zijn: Thuis, Stad, Draak en Vrij. Hij wast zich zo goed en kwaad als het gaat in het meer en loopt als in een hallucinerende droom verder richting de stad. Daar in de verte ziet hij een meisje zitten. Verder is het hier leeg. Geen schapen of geiten te zien. Geen andere ruiters buiten de poort. Alleen dat ene meisje. Joris loopt in haar richting en zwaait om haar aandacht te krijgen. Uiteindelijk ziet ze hem en springt op.
‘De draak, de draak!’ roept ze terwijl ze op Joris af komt rennen. ‘Waar is de draak? Heb jij …?‘
Ze zwijgt en kijkt naar Joris die flink is toegetakeld. Ze ziet overal scheuren en schrammen en vlekken en hij zit onder het bloed.
‘De draak is dood, ik heb de draak verslagen,’ zegt hij met verzwakte stem. Het meisje slaat een hand voor haar mond en een arm om zijn schouder.
‘Echt waar?’ zegt ze met tranen in haar ogen. Elkaar ondersteunend lopen ze het laatste stuk tot de stadspoort en slaan daar samen uit alle macht op het hout.
‘Open, maak open, de poort moet open!’
De inwoners van de stad kunnen hun geluk niet op. Joris wordt als een held onthaald. Het is twee weken groot feest in de stad, voor iedereen. Joris wordt geridderd en zijn ouders zijn blij en apetrots op hun zoon. Een aantal inwoners, die nog twijfelen, trekken met paard en wagen naar de bergketen om met eigen ogen de grote dode, rode draak te zien. Ze hakken daar de punt van zijn staart af om als trofee mee naar huis te nemen. Op hun weg terug naar de stad ontdekken ze een spoor. Een heel bijzonder spoor van rode tulpen. Zo om de paar meter staan die tulpen prachtig te bloeien. Precies op de plekken waar er druppels bloed van Joris afgedropen zijn. Of het zijn eigen bloed is of drakenbloed? Tja, dat blijft voor altijd en eeuwig een raadsel. Of niet?
Ido Rood, 24 april 2024