Op een bankje zitten in het park aan de rand van de stad en daar luisteren naar de vogels èn de bomen. Als ik er in mijn gedachten voorzichtig aan denk, kan ik er al van wegdromen. Wanneer ik er ben, kijk ik altijd even naar die ene grote eikenboom vlak naast de vijver. Hij staat er al jaren, misschien wel een eeuw, hij groeit alsmaar groter en sterker. Ik noem hem de Inlandse Eik, zo één van het type onverwoestbaar. ‘s Avonds gooien er vissers, in de veilige beschutting van de Eik, graag een hengeltje uit. ‘s Zomers zitten er groepjes mensen op hun picknickkleed in de schaduw van het enorme bladerdak van de Inlandse. Het is een markante boom in het park, ik zit er graag. Alleen de boom zelf, tja, die vertelt een heel ander verhaal, luister maar:
‘O, o, o, mijn barst scheurt en breekt telkens af en hoe ik ook mijn best doe, het helpt allemaal niets. Ik heb mijn sapstromen al een aantal keer geremd en daarna juist weer opgevoerd. Ik heb een korte groeispurt ingezet om alles wat jonger, gladder en strakker te trekken. Daarna juist een pauze ingelast om wat steviger, wat sterker te worden. Het maakt helemaal niets uit hoe ik ook groei. O, o, o!’
‘Toen ik nog een jonge eik was, ik stond hier net, zaten er vaak verliefde stelletjes aan mijn wortels. Prachtig was dat. Maar echt goede beschutting gaf ik ze niet. Dan hoorde ik ze smoezen over een betere plek of een mooiere boom. Soms kozen ze zelfs voor de rode beuk achterin het park. Dus ik heb jaar na jaar mijn takken uitgerekt. Steeds groter werd mijn bladerdak, steeds meer beschutting gaf ik aan de mensen in het park. Het kost alleen best veel moeite om de nieuwste, jongste blaadjes aan de uiteinden van energie te voorzien. Dat is een hele klus.’
‘Ruim twee decennia later kwamen er steeds meer vogels hun nestjes bouwen in mijn takken. Ik hoorde ze fluiten en kwinkeleren en dat voelde goed. Maar ik hoorde ook wat gemopper en geklaag. Er waren te weinig kleine takjes om nesten van te bouwen. Er waren te weinig rupsen en insecten om de kuikens te voeren. Dus ik groeide voller en voller. Aan elke tak produceerde ik een zijtak en aan elke zijtak weer een zijtak, enzovoort en zo door. Ook bloeide ik steeds uitbundiger. Volop mannelijke bloemen met stuifmeel in het voorjaar en ook veel kleine vrouwelijke bloempjes zodat er grote aantallen eikels kwamen in het najaar. Alleen aten al die rupsen en insecten ook veel blaadjes van me op en gingen de mensen in me klimmen en aan me schudden waardoor er weleens wat afbrak. Dat was best lastig.’
‘Afgelopen jaar ging alles mis. De zomer was zo verschroeiend heet en onprettig dat ik al in augustus mijn onrijpe eikels moest laten gaan. Daarna kwamen er moessonbuien die ik niet eerder in mijn leven heb meegemaakt. Ik heb al mijn bladeren in september laten verkleuren en laten vallen. Het was een trieste bedoening. Daar stond ik dan, de grote sterke eik, nog geen honderd jaar oud, maar wel kaal en verloren in het park. Er kwamen ook steeds minder mensen op bezoek. Ik voelde me letterlijk alleen staan. En het ergste moest nog komen: de decemberstorm. De orkaanwind rukte aan mijn takken en duwde zelfs mijn stam flink heen en weer. Door de natte aarde voelde ik mijn wortels wiebelen en krampachtig naar houvast zoeken. Toen volgde een bliksemslag. Een grote tak brak finaal af. In zijn val nam hij wel een kwart van mij met luid geraas mee naar de grond. Maar, geluk bij een ongeluk, doordat ik nu aan die kant lichter ben geworden, bleef ik wel staan in de heftige storm en stortte ik niet ter aarde.’
‘De afgelopen maanden waren relatief rustig. In de winter kom ik toch altijd weer op krachten. Dan kan ik nadenken, terug- en vooruitblikken en nieuwe plannen maken. Ik ga de komende jaren in mijn wortels investeren, ze mogen wel wat dieper, wat sterker worden. Ik heb ze een beetje veronachtzaamd door altijd maar voor een ander te groeien. Schaduw voor de mensen, takken en voedsel voor de dieren. Nu ben ik zelf aan de beurt!’
Ido, 27 februari 2024