Dan heb je al je stages afgerond, sta je voor de klas en begint het leven als leraar pas echt. Elke dag nieuwe ervaringen met verschillende leerlingen in je klas. Je bent goed voorbereid, hebt je leerdoelen helder, je presentaties klaar staan en het benodigde lesmateriaal geregeld. Maar wat je niet in de hand hebt, is hoe de leerlingen reageren op jouw aanpak. Hoe ze reageren op jou als persoon of op jouw manier van contact maken, communiceren, complimenteren, motiveren en confronteren. Je doet je uiterste best, begeleidt het leerproces en hebt diverse individuele gesprekjes met leerlingen. Dan tonen zich langzaam jouw pedagogische kwaliteiten in het omgaan met adolescenten. Of niet. Mijn eerste volle jaar als leraar ging met de bekende ups & downs. Sommige dagen liep ik met een stralende glimlach door school, bevestigd in mijn keuze om leraar te worden in het voortgezet onderwijs. Andere dagen rommelde ik door de dag heen en was ik ontevreden over veel, maar vooral over die ene klas 2 mavo. Wat in de brugklas en 2 vwo werkte, sloeg helemaal niet aan in deze klas. Wat ik ook probeerde: ze deden het gewoon niet! Gelukkig was er een conrector die pal achter me stond, dat gaf vertrouwen.
Samen bedachten we de aula-opdracht. Ik stuurde elke les 4 van de 32 mavo-leerlingen met een opdracht naar de aula. Hij zat in het kantoortje ernaast en liep regelmatig langs of ging soms aan het bureau op het podium zitten werken. Ja, het was extra werk voor mij om elke les een passende opdracht te verzinnen voor een andere groep van 4 leerlingen, maar het leverde ook wat op. Al mijn lessen gingen 3 keer beter, ik bereikte mijn leerlingen en er was weer plezier in de les: ze deden het weer!
Natuurlijk lag dit succesverhaal niet aan de leerlingen. ‘Het zit allemaal tussen de oren’ zou een goede schaatscoach zeggen. Tegenwoordig hebben we het meestal over mindset. Maar wat dacht ik dan precies, wat deed ik anders en hoe werkte dat zo goed uit? Ergens voelde ik me lichter, beter, positiever, omdat er 4 leerlingen minder waren in mijn klaslokaal. Ik kon mijn negatieve ervaringen of gedachten daardoor parkeren. Het gevolg was dat ik me minder belast voelde en makkelijker omging met reacties uit de klas. En zo ontstond er een opwaartse spiraal van relaties maken tussen mij en deze groep. Ik voldeed met heel mijn houding en aanpak veel meer aan de basisvoorwaarden relatie, autonomie en competentie.
Een paar jaar later, ik kon mezelf inmiddels ervaren noemen, sprak ik een mentorleerling nadat ze bij 2 collega’s huilend uit de klas was gelopen. Mijn hart huilde mee toen ik de situaties noemde en ze voor mijn neus helemaal in elkaar klapte. Ze had voor alle talen ondertussen een enorme faalangst opgebouwd. Ze snapte het gewoon niet, ze was er nooit goed in geweest, vond alle opdrachten en vooral mondelinge beurten vreselijk en ze ging dus nooit een diploma halen op deze …school. Ik zat met mijn handen in het haar: wat nu te doen? Ja, ik vond dingen wel eens spannend, maar zo erg als zij? En moest ik haar nu troosten of niet? Mocht ik haar aanraken? Moest ik naar die collega’s toe en regelen dat zij het anders gingen doen? Vragen, ik had heel veel vragen over eigenlijk alles rondom dit probleem.
Gelukkig had ik een collega, een ervaren mentor, die ook al een paar trainingen op het gebied van gespreksvaardigheden en leerlingbegeleiding achter de rug had. Dat was me al opgevallen wanneer we gelijk mentoruur hadden. Ik deed in 45 minuten met gemak 6 gesprekjes en zij 2 of hooguit 3. ‘Waar hebben ze het al die tijd dan over?’ vroeg ik me wel eens af. Bij mij hield een gesprekje vooral in: checken hoe het gaat, naar de cijfers kijken en vragen of je vakkenkeuze al gemaakt is voor volgend schooljaar. Ik vroeg haar wat te doen met mijn mentorleerling met faalangst en we hadden een goed en best wel lang gesprek (minstens een half uur). Ze vroeg me hoe ik faal- of succesangst kende. Wat ik wist van de voorgaande jaren van mijn leerling. Wat ik kon vertellen over haar thuissituatie. Hoe het contact tussen haar en de docenten was. Ze vroeg en vroeg en ik dacht en antwoordde en dacht en voelde dat dit helpend was en dat ik hier veel meer van wilde. Ook bedacht ik dat ik de eerste drie jaar maar een slechte mentor was geweest. Nou vooruit: een hele goede en soms best veeleisende grote broer, maar geen echte mentor voor mijn klas. Niet een professionele leerlingbegeleider, want dat had ik nergens geleerd.
Zo startte ik in 2001 bij CnA de opleiding tot counselor onder de naam BIO: begeleider in het onderwijs. Dit was de geüpdate versie van de opleiding LB/SD zoals die op 5 plaatsen in Nederland werd gegeven vanaf de jaren 80. In de 2 jaar durende opleiding heb ik veel over mezelf geleerd, over mijn manier van werken, praten, denken, voelen en vooral begeleiden. Ik heb andere docenten met dezelfde vragen of problemen ontmoet. Ik ben op andere scholen geweest, heel verschillend, maar in de kern hetzelfde. Het gaat om het contact met de leerling, passend en op maat. Het gaat om een veilig klimaat voor de leerling en jezelf. Het gaat om een open houding, altijd nieuwsgierig, nooit veroordelend, wel begrenzend. Goh, wat gun ik elke leerling docenten die dit kunnen. Op mijn school, het Alkwin Kollege in Uithoorn, waren destijds 3 counselors opgeleid tot leerlingbegeleider en tegenwoordig zijn dat er 5. Maar eigenlijk zou elke mentor, elke docent en daarmee dus elke leerlingbegeleider zich hiervoor moeten laten opleiden. Iedere leraar professioneel opgeleid tot leerlingbegeleider! De leerlingen verdienen het en ik gun het jou van harte.