Midden in de grote wereld staat het grote hart te kloppen. Het hart klopt voor iedereen, de levenden en de doden, want ook die hebben bijgedragen aan het ritme van de wereld. Het grote hart is alleen net als ieder ander hart heel kwetsbaar. Daarom ligt er als een koepel een groot energieveld omheen, zodat het van buitenaf niet zomaar beschadigd kan raken. De enige manier om er dichtbij te komen is door het bed van mos te gaan, wat er mooi groen, zacht en mossig omheen ligt als een enorm groot springkussen.
De jonge vrouw is vastbesloten de weg te gaan naar het hart, want, zo heeft ze in de boeken gelezen, dat is het ultieme levensdoel voor de mens. En ze houdt van ultiem en ze houdt van doelen, dus gaat ze op weg. Alleen heeft niemand haar verteld hoe die weg precies loopt. Haar vader niet, haar moeder niet en ook de mensen die tot haar spreken via de boeken tasten wat dat betreft volledig in het duister. Dus ze doet maar wat haar hart haar ingeeft en loopt rechtstreeks het mosmoeras in en zakt subiet, onmiddellijk en onherroepelijk naar de bodem. Er is nog net een hand van een voorbijganger die haar beetpakt en terugtrekt naar de grote boze buitenwereld. ‘Maar juffrouw, weet u niet dat als u een hart van steen heeft, dit een onmogelijke opgave is? U zult uw hart eerst moeten verzachten, dan pas maakt u kans het grote hart te bereiken en u met alle harten van de wereld te verbinden.’
Ze gaat nog maar een paar jaar verder leren. Dit keer niet alleen met haar hoofd, maar ook met haar lichaam. Leerling van het leven wordt ze en zo verzacht haar hart zich van steen tot hout. Ze waagt een nieuwe poging door het weelderig groene mosmoeras naar het grote hart in de binnenwereld. Ze zinkt niet gelijk naar de bodem, maar ze komt ook niet dichterbij. Het voelt meer als elke keer 1 stap vooruit en dan 2 stappen terug. Het houten hart drijft haar steeds weer weg van het midden en ze keert teleurgesteld terug naar huis.
Ze ontmoet de liefde en krijgt kinderen. Haar hart verkleurt en vervormt en wordt van zacht, kwetsbaar weefsel, ze is gelukkig, maar ook bedroefd. Hoe kan ze nu huis en haard in de steek laten om haar eigen ultieme doel na te jagen? Is dat niet te egoïstisch, te individueel, te alleen?
Toch is dat echt wat ze wil in het leven en ten derde male vangt ze de reis aan naar het grote hart, het hart van moeder aarde. Ze loopt over het mos, ze zinkt niet, ze drijft niet, maar ze voelt zich van dezelfde stof gemaakt. Haar hart maakt een sprongetje. Bij het grote hart aangekomen zoekt ze de ingang, maar die is er niet. Het hart ligt er rustig te kloppen: ‘Boem, boem-boem,’ maar lijkt zo gesloten als een oester.
Na drie rondes om het hart is ze moe en zakt ze neer, ze leunt achterover tegen het grote hart en voelt haar eigen hart bonzen in haar borst. Langzaam stemt ze als vanzelf haar hartslag af op dat van het grote hart. En daar zakt ze zomaar dwars door de warme buitenwand heen naar binnen. Het is er paradijselijk, alles is vrede, iedereen is liefde, overal is goed en kwaad gelijk, de tijd is oneindig. Hier wil ze voor eeuwig en altijd blijven! Of toch niet? Ze voelt een steek van heimwee in haar hart en ze weet dat haar nog meer te doen staat in dit leven.
Haar voeten dragen haar over de weg terug, haar lichaam volgt als in een dromendans, haar geest vliegt als een ballon aan een touwtje daar weer achteraan. Ze ziet haar huis en haar geliefden en precies als ze thuiskomt, valt alles in haar samen: hart, ziel, geest, kern, lichaam, leven & dood. Zij is zichzelf en ze is verbonden met moeder aarde: ‘Boem, boem-boem.’ Ze huilt zoete tranen. Ze voelt zich een traan in de oceaan en de oceaan in een traan. Een ultieme traan.
Ido, 27 november 2023