De vrouw met de zwavelstokjes

Ido Rood

Share Post:

Het was een koude winteravond, de lantaarns brandden al en de temperatuur daalde hard. De vrouw had alles geprobeerd om haar zwavelstokjes te verkopen vandaag. Eerst had ze op de markt rondgelopen, hopend op wat gulheid van de mensen zo vlak voor Kerstmis. Later had ze nog bij de kerk gestaan, die volliep met mensen in mooie, warme winterkleren, maar nu was het stil in de stad. Ze had alleen een kopje lauwe thee met melk op sinds vanmorgen, gekregen van de vrouw van de herbergier. Als ze geen stokjes zou verkopen, zou ze niets te eten kunnen kopen en zo ging het eigenlijk al dagen. Van vermoeidheid kon ze niet goed meer nadenken en ook haar waarnemingsvermogen nam af door de combinatie van honger en kou. Ze wankelde haar weg richting, tja, waar liep ze eigenlijk naar toe? Ze wist het zelf niet meer.

Intuïtief liep ze een zijstraat in, maar die liep dood tegen een hoge muur. Ze zag alleen bij het laatste huisje links nog licht branden en klopte dus daar maar aan op de kleine voordeur. Het was een allerlaatste poging om er nog iets van te maken. Anders moest ze een beschut portiekje opzoeken, maar met deze barre kou, zou ze voor zeker de volgende ochtend niet meer wakker worden.

Ze wachtte geduldig, veel mensen trokken zich in de winter terug in de keuken, de enige plek die warm genoeg gestookt kan worden om comfortabel te zijn. Dus of iemand haar zachte geklop op het deurtje had gehoord, wist ze niet. Net toen ze zich omdraaide om weg te gaan, klonk er gerammel achter de voordeur en ging er een klein glazen raampje achter de tralies open. “Zeg het isss?” sprak een vrouwenstem hees. “Wilt u zwavelstokjes van me kopen mevrouw? Alstublieft. U bent mijn laatste redding.” Het raampje ging dicht, verder niks. De stilte van de straat werd beklemmend. De snijdende vrieslucht begon haar ademhaling te bemoeilijken. Ze was op. Ze had geen puf meer om zich te verzetten tegen het langzaam binnensluipende gevoel van loslaten, definitief alles loslaten. De kou zocht zich een weg omhoog via haar botten.

Toen de vrouw zich langzaam omdraaide om dan maar naar dat portiekje te gaan, haar laatste rustplaats, hoorde ze ineens gerammel van kettingen en daar kraakte de deur open. “Vlug, kom vlug!” zei de hese stem. Ze stapte zo snel als ze kon naar binnen en volgde de vrouw naar de keuken, waar een warme gloed haar verwelkomde. Er stond een grote ketel op het vuur te pruttelen. De warmte van het huis voelde loom en zacht, dit had ze in dagen niet meer gevoeld. Voorzichtig, omdat haar vingers gevoelloos waren, trok ze haar versleten handschoenen uit. Ze legde de tas met zwavelstokjes onder haar stoel op de grond en keek nieuwsgierig om zich heen. Haar ogen waren beslagen, leek het wel, alles was vaag en toch kwam het haar ergens bekend voor. De koperen pannen in het hoge rek, de kleedjes op de schoorsteenmantel, de geur van walmende olielampen en groene zeep.

Even later zat ze glimlachend boven een kom dampende melk met anijs bij te komen. Melk met anijs, net als vroeger, dacht ze nog terwijl ze de lepel in haar hand omdraaide. Pas toen de oude vrouw haar omslagdoek afdeed, zag ze het en ze bevroor figuurlijk. “Zo,” sprak de oude vrouw hees: “eindelijk kom je thuis, mijn dochter.”    

Ido, juni 2020