Ik trek mijn schouderbanden aan, mmm, of wil ik ze juist losser? Ik begin de last die ik meedraag behoorlijk te voelen. Hopelijk kom ik een beetje op tijd aan bij de volgende schuilhut, dan kan ik mijn ransel afdoen en eens wat langer ontspannen. Maar nu eerst naar de rand. De weg kronkelt over de groene heuvels. De hoge bergen liggen achter me. Ik hoor water stromen en zie in de verte een oude brug liggen van kolossale, grijze stenen. De rivier vormt hier de rand van het Lichtland waar ik uitkom. Ik vul mijn veldfles met koel, helder water en neem gelijk een slok.
Op de brug staat een stevige man met een vriendelijke glimlach, de randwachter. Ik spreek hem aan:
‘Goeiedag, kun je me zeggen of het nog ver is naar de volgende schuilhut?’
‘Goeiedag reiziger, als je zeker weet dat je door wil lopen in De Duisternis dan schat ik dat het voor jou nog een klein uur is.’
Dat klinkt me goed in de oren, ik hoor alleen een maar in de woorden van de randwachter.
‘Zijn er nog andere mogelijkheden dan?’ vraag ik hem verbaasd.
‘Nou, je kunt altijd terug naar de bergen lopen en dan de heuvelweg nemen richting het westen.’
Dat klopt, uiteindelijk ga ik wel die kant op, naar de zonnekust, maar nu nog niet.
‘O, die route, die pak ik later,’ zeg ik hem, ‘nu niet nee, ik wil graag De Duisternis in. Ik heb eerst nog wat ballast kwijt te raken en wat lastige gedachten uit te zoeken.’
‘Nou dan wens ik je een goede reis. Ik hoor niet vaak dat reizigers graag De Duisternis ingaan. Ik sta hier al jaren als wachter op de rand van licht en duister en de meeste reizigers die mij passeren zien geen uitweg.’
‘Die verhalen hoor ik ook vaak, maar er is toch altijd een weg terug?’ antwoord ik hem hoopvol.
‘Jazeker, dit land, dat in de volksmond De Duisternis genoemd wordt, zit heel ingenieus in elkaar. Welk pad je ook volgt, hoe vaak je ook verdwaalt, je komt altijd een kruispunt tegen waarop je de weg terug kunt nemen. De keuze is aan jou.’
‘Maar wat als je dat niet doet, randwachter?’
‘O, we hadden ons nog niet voorgesteld, hé? Noem me maar Ben.’
‘Ido, aangenaam’ we schudden elkaars hand, het is echt een aangenaam warme handdruk.
’Tjah, als je vastloopt in De Duisternis en echt de weg terug niet meer kunt vinden, ga je over de definitieve rand en kom je in het Dodenrijk terecht. Kijk maar helemaal naar de horizon,’ ik volg met mijn blik de richting van zijn wijsvinger, ‘daar achter de zwarte bergen ligt het Dodenrijk.’
‘En is dat de enige manier om daar te komen?’
‘Nee, er zijn vele manieren Ido. De meeste mensen komen er via het Avondland,’ hij wijst met zijn linkerarm richting het noordwesten.
‘En …,’ hij zucht diep en kijkt me recht in mijn ziel aan: ‘achter de roestige bergen, waar jij net vandaan komt, liggen natuurlijk de Kliffen van Plotsklaps.’
Zijn ogen worden donker bij het uitspreken van deze laatste woorden, ik vermoed een groot verlies bij Ben. Ik leg een hand op zijn schouder en bedank hem voor zijn verhaal.
Ook ik ken een groot verlies, maar niet via de Kliffen van Plotsklaps. Er is namelijk nog een pad naar het Dodenrijk en dat is het pad van het lijden, van de pijn, van het ziek zijn en niet beter worden. Niemand weet waar het precies begint, maar iedereen waar het eindigt.
Ik steek de eeuwenoude brug over de Lichtrivier over en zwaai nog een keer naar Ben. Over een klein uur de schuilhut in, een vuurtje stoken, een goede maaltijd nuttigen en uitrusten van alles wat achter me ligt. Ik hoop hier de komende tijd wat inzichten op te doen over dood en duisternis, over leven en dood, over rouw en liefde, voorbij de pijn en het lijden. Ik doe mijn schouderbanden toch wat strakker en haal diep adem, tot onder in mijn buik. Wat zal ik allemaal ontdekken nu ik over de rand van het licht ben gegaan?
Ido, 27 januari 2024