Over de tocht van Perido de Rode Ridder of hoe moederszonen mannen worden
De jonge prins liep door het woud, hij volgde de vogel die zo prachtig kon fluiten, maar steeds als hij dacht hem te zien, ontglipte de vogel hem, verdween hij uit zijn blikveld. Eigenlijk wilde hij de vogel vangen en bewaren, zo zeer bewonderde hij de zang van de vogel, maar hij wist niet hoe. Nu maakte hij een kokertje van zijn rechterhand waar hij met één oog doorheen keek, zodat hij nog scherper kon waarnemen. Daar op de hoogste tak van de heilige eik zat de vogel te fluiten. Perido pakte zijn zelfgemaakte boog en pijlen en richtte, keek nogmaals door zijn hand, richtte en schoot: Mis! De vogel was gevlogen. Teleurgesteld struinde hij verder door het bos tot hij bij zijn geheime bewaarplaats aankwam. Daar borg hij zijn boog en pijlen netjes op in een grote leren lap, strooide er wat bladeren overheen en legde de kei terug. Zijn moeder mocht echt niet weten dat hij zo goed kon boogschieten. Dat had hij in het grootste geheim van Koen de jager geleerd, hij was hem regelmatig tegengekomen op zijn omzwervingen in het woud van Soltane. Hij had nog nooit zoiets speciaals gezien. Een man die met een scherp voorwerp vanaf een grote afstand een haas raakte. Na veel vragen en zeuren gaf Koen uiteindelijk toe. Wat Perido toen nog niet wist, is dat niemand op het landgoed en in de wijde omgeving van Soltane wapens mocht gebruiken in de buurt van Perido, op bevel van de koningin, zijn moeder.
Hermelijne had de macht overgedragen aan een neef en was na de verplichte periode van zeven weken rouw om koning Eduard met haar hele hofhouding vertrokken naar Soltane, een streek in een uithoek van het land. Daar had ze een versterkte hoeve en een enorme hoeveelheid bos en landerijen waar geen vreemdeling ooit kwam. De kleine prins werd daar veilig en beschermd voor de buitenwereld opgevoed als een prinsesje in een poppenkraam. De eerste jaren van zijn leven droeg Perido dan ook jurken en speelde hij met poppen samen met zijn drie grote zussen. Ze zongen samen liedjes bij de grote haard en deden tik- en dansspelletjes in de boomgaard met Armgard, de oudste dochter van de kok. Toen hij een jaar of vier was en merkte dat hij anders was dan zijn zussen, begon hij vragen te stellen. ‘Hij had een buitenplasser en zij een binnenplasser, hoe kon dat nou toch?’ Wat maakte hem dan zo anders dan zijn zussen? Hoorde hij er eigenlijk wel bij? Hermelijne moest hem toen wel vertellen dat hij een jongen was, geen meisje. Hij was een zoon van zijn vader, koning Eduard, hij was een echte prins en troonopvolger. Vanaf dat moment mocht hij broeken dragen, maar Hermelijne, sluw als ze was, liet zijn kleding maken van felgekleurde stoffen, zodat hij in het bos en de velden goed zou opvallen. Ook liet ze zijn mooie rode haren lang, alleen mochten zijn zussen het niet meer invlechten, zoals ze bij elkaar altijd deden.
Perido genoot van het eenvoudige leven dat hij leidde, er was altijd genoeg te eten op het landgoed en volop tijd om zijn eigen gang te gaan. Het was een zorgeloos bestaan waarin hij moeiteloos opgroeide. Hij had een scherp oog voor wat de natuur je brengt en hoe alle verschillende dieren en planten met elkaar samenleven. Alleen hoe de meeste mensen daarmee omgingen, daar begreep hij niet veel van. Zo hoorde hij ‘s avonds als hij net in bed was gestopt, toegezongen en welterusten gekust door zijn moeder, vaak harde stemmen van buiten. Het waren de kok en zijn vrouw die ruzie maakten. Een ruzie die altijd eindigde in schreeuwen en slaan met deuren. Soms hoorde hij de zachte stem van Armgard er doorheen, maar meestal hoorde hij haar alleen gesmoord snikken en huilen. Hij begreep daar helemaal niets van en niemand kon het hem uitleggen. Vaak voelde hij dat mensen achter zijn rug om spraken over ‘de mooie prins’. Als hij zich dan omdraaide en vroeg wat er was, kreeg hij halfslachtige antwoorden en trokken de mensen moeilijke gezichten. Je zou Perido naïef kunnen noemen. Hij was eerlijk en oprecht en dacht heel rechtlijnig in goed en kwaad, zwart of wit. Perido vond mensen maar ingewikkelde wezens en trok er daarom veel alleen op uit om de omgeving te ontdekken en zich te vermaken met dat wat hij tegenkwam.
De jaren die volgden in het woud van Soltane verliepen voorspoedig en rustig. Perido groeide op tot een knappe jongeman die goed gebouwd was en vaardig in velerlei technieken. Zo kon hij op 50 meter afstand een hert raken met een speer (ook stiekem geleerd van jager Koen), binnen 30 seconden naar de top van de heilige eik klimmen, zijn eigen schoenen naaien van draad en leer en als snelste van iedereen kastanjehouten palen klieven en punten voor het schapenhek. Hij was nu 15 jaar oud en maakte elke dag zijn ronde over het landgoed en door het woud. Hij joeg dan wat op kleine dieren, zette vallen en strikken uit en nam soms iets mee naar huis. Al voelde hij zich elke keer bezwaard als hij een dier dood had gemaakt. Dan knielde hij met pijn in zijn hart neer bij het dode dier en voelde hij een vreemd soort vuur achter zijn ogen branden. Maar omdat iedereen altijd heel blij was en enthousiast reageerde als hij iets meenam, bleef hij dieren vangen. De kok wist er wel raad mee en complimenteerde Perido elke keer met zijn vangst.
Hij begon zich steeds vaker te vervelen op Soltane. Ook begon hij zich langzaam maar zeker af te vragen wat er buiten dat woud, achter de hoge heuvels nog meer te vinden was. Hij kon lang staren vanuit de boomtoppen naar de verte, een vreemd soort verlangen maakte zich dan meester van zijn binnenste. Het was geen buikpijn, maar het voelde ook niet heel prettig. Hij kon het niet plaatsen en begon zijn moeder steeds vaker te bevragen. “Mam, wat is er buiten het woud? Zijn er meer mensen zoals wij? Lijk ik op mijn vader? Wat doet een koning allemaal?” Enzovoort, enzovoort. Maar Hermelijne had besloten haar zoon niet te veel te vertellen, bang als ze was dat ze hem ook kwijt zou raken. Hij werd onwetend en onschuldig gehouden door haar en haar hele hofhouding. Behalve dat hij niet in aanraking mocht komen met wapens, mocht ook absoluut niemand hem ooit iets vertellen over ridders, laat staan over queestes naar heilige voorwerpen. Bij die gedachte alleen al rolde er een traan uit haar ogen en keek Hermelijne met een bezwaard gevoel naar het wapenschild van haar man, graalkoning Eduard, dat prachtig glimmend boven de schouw aan de muur hing.
Ido, januari 2020