Dat de wind met koude vingers onder je T-shirt kruipt en je kippenvel opwrijft.
Dat je softijsje via je arm naar je elleboog smelt en op de grond drupt
voor je het hoorntje op hebt.
Dat je onder een marktkraam luifel of dikke boom moet schuilen
voor een plotse hoosbui en toch zeiknat wordt.
Dat na ’s ochtends één keer smeren ’s avonds je velletje toch rood
en veel te krap is om de trap op te lopen.
Dat de nacht aan je lakens je kussen je huid je alles en iedereen blijft plakken
behalve aan je rust.
Dat je zo geniet dat je glimlach pijn doet van de kramp in je kaken
alleen al bij het idee van een vroegere zomer.
Ido, 19 juni ’25