Elke ochtend, als de eerste zonnestralen langs de randen van de gordijnen naar binnen piepen, springt ze precies door de grote kier op de vensterbank in de zon. Daar zit ze dan, ze wast voorzichtig haar poten en haar oren en kijkt schuin door de onderste raampjes naar buiten. Ze hoort al vogeltjes kwetteren en soms ziet ze ze badderen in een plas op het erf. Ze voelt langzaam de zon zijn warmte afgeven, eerst op haar donkere vlekken, dan de rode, maar het grootste deel van haar vacht is wit en dat kaatst veel van haar af.
Zo vanaf haar veilige plek op de vensterbank van de grote boerderij ziet ze de wereld buiten gebeuren. De seizoenen de kleuren en vormen van de omgeving veranderen en de boer en zijn gezin hard werken. En dan wacht ze net zolang tot ze de zwarte kater heeft gezien. Ja, kijk daar loopt hij, parmantig paraderend dwars over het erf. Hij kijkt rond alsof hij eerst alles in de buurt moet goedkeuren. Neemt een aanloopje en landt met een soepele sprong op het hek en loopt dan verder balancerend over de rand tot aan de poort. Prachtig is dat, wat kan ze verlangen naar die mooie buitenwereld en naar de zwarte kater, maar hij is blijkbaar niet voor haar bedoeld. Zij woont voornamelijk in de keuken en de kamer van de jongste dochter van het gezin. Soms ontsnapt ze naar de gang, soms naar de bijkeuken, maar altijd is er iemand die haar daar terugvindt en naar haar warme, zachte poezenmand in de slaapkamer brengt, met de deur dicht.
Het is op een ochtend in de herfst, ze herinnert het zich nog goed. De wind waait onrustig om het grote huis en het is pas laat licht. Ze ziet vanuit haar vensterbank de boer en zijn zoon de karren naar buiten rijden op het erf en op weg gaan naar de wei om de paarden te halen. Kijk, daar is de zwarte kater alweer. Hij loopt over het erf alsof het zijn koninkrijk is, zijn land en hij de bezitter is van al deze mensen en dieren en dingen. De zoon kan het paard niet in toom houden, het is een jonge hengst en hij rukt zich los en steigert. Precies wanneer de zwarte kater onder hem door wil lopen. De benen van de hengst komen terug naar de aarde, ze ziet het als in slow-motion gebeuren, en het rechter voorbeen landt precies op de zwarte kater. Pats, boem, dood! Bewegingloos ligt hij daar midden op het erf. Ze gilt, klimt in de gordijnen, stort neer, bezeert zich, miauwt, wast de ramen en krabt het behang, maar niets kan dit moment veranderen. De zoon loopt met de zwarte kater in zijn handen voor zich uit langzaam uit beeld, de hoek van de stal om, weg.
Een week lang eet ze niet en drinkt ze amper, knuffels van de dochter kan ze niet verdragen en zonnestralen op haar vacht al helemaal niet. De vensterbank blijft leeg, het is een onheilsplek geworden, een stomme plaats waar je nooit meer naar terug wil. Het wordt een lange, koude, troosteloze winter.
Als het voorjaar aanbreekt, is ze niet meer te houden. De slaapkamer benauwt haar, ze voelt zich gevangen in dit grote huis, ze wil weg, eruit, eropuit, de wijde wereld in. Daar waar de wind door je vacht waait, waar je kan rennen en klimmen en spinnen en janken en krabben en jagen. Daar waar de zwarte kater ooit leefde en ver daarbuiten waar alles groen en groot is. Ze is geen bange binnenpoes, ze is een buitenkat, dat weet ze eigenlijk al heel lang.
Deze nacht slaapt ze dicht tegen de dochter aan op de dikke dekens van haar bed. Ze voelt zich fijn en krachtig. En wanneer ze ‘s ochtends op de vensterbank springt midden in de vroege zonnestralen, ziet ze een weerspiegeling van zichzelf in het raam. En ze ziet geen lieve lapjeskat maar een leeuwin, met een leeuwenhart en leeuwenmoed. Als de deur van de slaapkamer opengaat en de dochter even niet kijkt, glipt ze de gang in, de keuken door en ja, ook de buitendeur in de bijkeuken staat op een kier, alsof het zo bedoeld is. Ze ademt diep in en springt naar buiten. Hallo wereld, ik kom je verkennen en neem mijzelf mee. Ik heb je zoveel te bieden. ‘Miauw’ of misschien toch meer: ‘Rrrauw!’
Ido, 9 november 2023