De binnentuin

Ido Rood

Share Post:

In het dorpje in de woestijn staan maar vijf bomen. Twee bij de waterput, twee op het plein en één bij het huisje van oude Emma, maar daar durft niemand van de kinderen te komen. De kleine jongen geniet altijd van de bomen en van de paar vogels die er soms in zitten. Er is een klein geelgroen vogeltje bij waar hij altijd vrolijk van wordt. Het fluit en fluit en net als hij ziet waar het zit, hipt het vogeltje weg. Het lijkt wel of hij hem uitdaagt: ‘Toedan, toedandan’ fluit het vogeltje steeds. De kleine man moet dan echt naar het vogeltje toe. Gelukkig kun je heerlijk in de bomen klimmen en bovenin heb je ook nog eens een prachtig uitzicht over het dorpje en de heuvels eromheen. Hij houdt enorm van de natuur en vindt alles wat groeit en bloeit mooi en alle dieren even lief. Natuurlijk vindt hij zijn moeder ook heel lief, maar zijn broer en zus en hun kudde geiten eigenlijk ook. De jongen vindt het moeilijk om te kiezen wie of wat hij nu het allerliefste van de wereld vindt.

Hij weet wel wat hij heel mooi vindt: het grote huis met de binnentuin. Het ligt een stukje lopen buiten het dorp waar hij woont, achter de rode rotsen. Er staat een stevige muur omheen, maar daarbinnen groeien allemaal bomen en waarschijnlijk nog veel meer. Hij zag het twee jaar geleden voor het eerst toen hij een dag met zijn moeder en de geiten mee mocht.

‘Wie woont daar mama?’ had hij gevraagd, maar zijn moeder wist het niet. ‘Ze moeten er wel een bron hebben, anders kan er niet zoveel groeien in de tuin,’ zei ze tegen hem. ‘Bij ons groeit alleen wat schamel graan, de wortels en de uien blijven altijd klein.’ De jongen zag dat sommige takken over de dikke stenen muur hingen en besloot er in het najaar stiekum wat vruchten te gaan plukken. Maar in het najaar bleken alle overstekende takken afgezaagd.

Dit voorjaar ziet hij wat nieuws, er zitten op een paar plekken gaten in de muur, ronde gaten met dikke tralies. Hij loopt er naartoe terwijl zijn moeder de kudde in de gaten houdt. ‘Wauw,’ er zijn niet alleen bomen, maar ook struiken en bloemen en ‘O,’ het ruikt er heerlijk. Hij vertelt dit enthousiast aan zijn moeder, maar zij keurt het af. ‘Je mag niet zomaar naar binnen gluren, jongen. Ik moet toegeven dat die gaten wel slim zijn, want zo kan er ook wat wind door de tuin waaien, dan groeit en bloeit alles veel beter.’

De weken erna kan de jongen alleen maar aan het grote huis met die mooie binnentuin denken, wat zou hij daar graag een keertje rondlopen, voelen, ruiken, kijken, de natuur proeven, echt heel graag.

Op een dag doet hij alsof hij buikpijn heeft en hij hoeft van mama gelukkig niet naar school. Zij gaat naar het westen met de kudde geiten. Hij wacht totdat hij zeker weet dat zij wegblijft en voor de zon op zijn hoogste punt staat, is de jongen onderweg. 

Bij het huis aangekomen gluurt hij om een hoekje door het gat in de muur. Het is er stil en zo mooi. Wacht, hoort hij daar niet het geelgroene vogeltje fluiten? ‘Toedan, toedandan.’ Hij klimt in het gat en als hij zich uitrekt, kan hij net de bovenkant beetpakken. Hij trekt zich omhoog en zit op de muur. Wat een kleurenpracht ziet hij door het gefilterde licht door de bladeren van de bomen. Het ruikt er ook bijzonder: vochtig, zoetig en kruidig door elkaar heen. Hij laat zich aan de binnenkant zakken en loopt stapje voor stapje dieper de tuin in. Daar bloeien prachtige grote witte bloemen met een donkergeel hart. Zou hij er één plukken en mee naar huis nemen? 

‘O,’ hij ziet de bron: de waterput en omdat hij best wel dorst heeft gekregen van zijn avontuur loopt hij er rechtstreeks naartoe. Precies als hij een arm uitsteekt, wordt hij vanachter stevig vastgepakt, opgetild en meegenomen. Van schrik weet hij niets te zeggen en verstijft hij. Beduusd staat hij weer buiten en een sterke, jonge vrouw kijkt hem diep in zijn ogen. ‘Je mag hier niet komen en ik wil je hier nooit meer zien, kwajongen!’ Naar adem happend sputtert hij wat tegen en zegt dan ineens: ‘Mevrouw de mevrouw, ik kom alleen maar kijken hoe mooi het hier is. Ik heb echt geen kwaad in de zin, ik kom niks kapotmaken ofzo, hoor, als u dat denkt, misschien?’ De vrouw kijkt hem streng aan en doet langzaam de poort dicht. De kleine man steekt nog snel zijn sandaal ertussen en zegt: ‘Zou ik één bloem mee naar huis mogen nemen, echt eentje maar, alstublieft mevrouw?’

Hier houdt het verhaal op, want de vraag die de jongen stelt, is ook een vraag voor jou. Wat zou jij doen?

Ido, 27 november 2023